Houden van een strook grond betekent zoveel als het gebruiken van grond voor iemand anders. Huurders, pachters en bruikleners zijn allemaal houders van grond voor een eigenaar. Houderschap kan echter ook worden aangenomen op grond van feitelijke omstandigheden, waarbij contacten tussen eigenaar en gebruiker een rol spelen. Begin 2015 werd een arrest gewezen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin houderschap zonder voorafgaande overeenkomst werd aangenomen. Als advocaat van de gemeente Ede* voerde ik de gronden aan om tot deze conclusie te komen. Ter verduidelijking van het arrest en gezien de relevantie voor de praktijk zal ik de relevante omstandigheden hier kort uiteenzetten.
Gebruik gemeentegrond
Eind jaren ’80 werd door de gemeente Ede de wijk “De Hoef” gerealiseerd. Elf woningen grensden aan de achterzijde aan openbaar groen, kennelijk zonder dat bij de oplevering een duidelijke erfafscheiding werd geplaatst. Bewoners plaatsten vervolgens naar eigen inzicht afscheidingen, waarbij zij allen gemeentegrond in gebruik namen. Begin 2012 startte de gemeente een project voor de aanpak van deze en andere stukken snippergroen. Uiteindelijk ging in de betreffende straat één huishouden niet over tot aankoop of ontruiming van de strook. De gemeente ging over tot dagvaarding van deze bewoners waarna de situatie in twee instanties werd beoordeeld. Hierna volgen de omstandigheden die doorslaggevend waren voor het eindoordeel van het hof.
Gemeente zocht contact met gebruikers
Na aankoop van de woningen rond 1989-1990, ving het gebruik van de gemeentegrond aan. Het gebruik door de bewoners ontging de gemeente niet. In 1991 werd door de gemeente een brief verzonden waarin de bewoners werden geconfronteerd met het gebruik. De gemeente gaf aan dat het te verwachten gebruik van de strook nog niet bekend was maar dat de strook mogelijk wel nodig zou zijn voor het treffen van openbare voorzieningen in de nabije toekomst. Voorts werd aangegeven dat wanneer er meer duidelijkheid was, de grond mogelijk aan bewoners kon worden verkocht, maar dat ook de kans bestond dat de stroken moesten worden ontruimd. In 1993 werd een soortgelijke brief verzonden die niet in het archief van de gemeente werd teruggevonden. In 1995 werden deze brieven echter gevolgd door een brief van de bewoners die de gemeente verzochten duidelijkheid te geven over de mogelijke aankoop van de in gebruik genomen stroken en aangaven daar nog altijd in geïnteresseerd te zijn. Daarna bleef het stil.
Houderschap
Het hof oordeelt dat in de brief van de gemeente in 1991 besloten ligt dat het gebruik wordt gedoogd. Gekeken naar de brief zijn de volgende componenten te onderscheiden: a.) de gemeente wijst op het gebruik van haar eigendom, b.) geeft impliciet aan daar op dit moment niet tegen op te treden en c.) kondigt aan dat in de toekomst verkoop of ontruiming zal plaatsvinden. Daarnaast hebben de bewoners (te zien als criterium d.) niet geprotesteerd tegen de gedane mededelingen. Onder deze omstandigheden ontstaat houderschap. Hierbij is nimmer sprake geweest van tegenspraak. Het houderschap is dus nooit veranderd in bezit, nu het verbod van interversie dit verhindert. Het hof bevestigt daarmee ook dat voor het ontstaan van houderschap geen bruikleenovereenkomst vereist is en dat de mededelingen van de gemeente hiervoor voldoende zijn.
Conclusie
In de jurisprudentie van afgelopen jaren is veel discussie over wanneer gebruik als houderschap moet worden gezien, indien geen afspraken over het gebruik zijn gemaakt. Aanname van stilzwijgende bruikleen werd als mogelijke oplossing gezien bij deze situaties, maar deze lijn werd ook weer verlaten. Maar wanneer is er nu sprake van een gedoogsituatie die leidt tot houderschap? In het beschreven arrest wordt voldoende geacht dat de eigenaar de gebruiker informeert over het onrechtmatige gebruik en aangeeft dat de grond mogelijk moet worden ontruimd of aangekocht. Daaruit maakt het hof een impliciet gedogen op. Nadrukkelijke ingebruikgeving is dus niet noodzakelijk. Daarbij wordt ook nog opgemerkt dat gebruiker deze impliciete ingebruikgeving nooit heeft betwist. Uit de correspondentie tussen eigenaar en gebruiker moet dus blijken dat het gebruik (tot nader orde) is toegestaan.
* mr. F.A.M. Knüppe trad hierbij op als procesadvocaat.